JEE
JURIDISCH ADMINISTRATIEF RECHT
1. Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien er voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening – van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening – van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
3. Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid en verplichtingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn.
4. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
5. Op een aanhangig beroep- en bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid, dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
6. Gebods- en verbodsbepalingen waardoor een vergunning
of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in
een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van
toepassing;
a. gedurende zes weken na het in
werking treden van deze verordening:
b. ook na de onder a. bepaalde
termijn, voor zover degene die de
vergunning of ontheffing nodig
heeft, binnen deze termijn een
aanvraag heeft ingediend,
totdat onherroepelijk op deze aanvraag
is beslist.
7. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Toelichting
Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bestaande vergunningen, ontheffingen etc. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening. Dit geldt ook voor de vraag of het oude dan wel niet nieuwe recht van toepassing is bij beroepszaken, aanhangig gemaakt voor de inwerkingtreding van het nieuwe recht, maar behandeld na de inwerkingtreding.
Omdat de noodzaak van sanering van oude vergunningen etc. niet aanwezig geacht wordt, is gekozen voor een overgangsbepaling, waarbij vergunningen en ontheffingen verleend krachtens de Algemene Politieverordening van kracht blijven tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.