JEE
JURIDISCH ADMINISTRATIEF RECHT
1. Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3. Het verbod geldt niet,
voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet
geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagsweg, het Wetboek van
Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels
1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.
Toelichting
Artikel 4.1.5 heeft betrekking
op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder
andere valt te denken aan:
- een niet permanente
activiteit in een niet-besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest,
een braderie, een
rally enz.;
- het door middel van
luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken en
mededelingen doen;
- het ten gehore
brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;
- het gebruik van
diverse geluidproducerende recreatietoestellen;
- het gebruik van
bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;
- het toepassen van
knapapparatuur om vogels te verjaren enz., enz.
- overige handelingen
waardoor geluidoverlast ontstaat.
Voorts kunnen onder artikel 4.1.5 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van ‘lawaaiige’ hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro-akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz.
Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften. Zie ook Blauwe reeks nr. 64 B, blz. 7 en 10 en de Lbr. 97/144.
De hiervoor al ter sprake gekomen normen en richtlijnen – die nader worden geschetst in de hoofdstukken 4 en 5 van onze publicatie in de Blauwe reeks, nr. 64 A, Model-geluidhinderbepalingen – kunnen in sommige situaties een goede basis bieden voor het treffen van voorzieningen. Daarnaast kunnen, ter bepaling of er sprake is van geluidhinder, wellicht argumenten worden ontleend aan de zich nog steeds vormende jurisprudentie.
Overigens moet worden bedacht dat klachten over de hiervoor bedoelde vormen van geluidhinder nogal eens een minder goede verstandhouding tussen buren of omwonenden als achtergrond hebben. Normale handelingen worden dan eerder als (geluid)hinderlijk ervaren, terwijl men minder geneigd is aan een afdoende oplossing mede te werken.
In het derde lid is een
uitzondering gemaakt van het verbod voor zover de Wm van toepassing is. Dit
houdt onder andere in dat het verbod van dit artikel niet geldt voor zover de
activiteiten bedrijfsmatig worden ondernomen, dan wel worden ondernomen in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig is. Artikel 4.1.5 biedt derhalve slechts
mogelijkheden ten aanzien van hobbymatige activiteiten. Deze mogen echter weer
niet dusdanige omvang hebben genomen dat zij alsnog onder de Wm vallen. Te
denken valt dan aan beunhazerij of een uit de hand gelopen hobby.