JEE
JURIDISCH ADMINISTRATIEF RECHT
1. Indien een aanvraag
voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder
dan drie weken vóór het
tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing
nodig heeft, kan het
bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2. Voor bepaalde, door
het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of
ontheffingen kan de in het
eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot
ten hoogste acht weken.
Toelichting
In de praktijk gebeurt het nog
wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment
wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van drie weken
aangehouden. De bewoordingen van het onderhavige artikel (“kan”) laten uitkomen,
dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden
gelaten. Met het oog op de vergunningen die niet binnen drie weken kunnen worden
behandeld, is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van drie
weken te verlengen tot maximaal acht weken.
Vanzelfsprekend kan ook een langere of kortere termijn worden vastgelegd. Als
wordt overwogen voor verschillende APV vergunningen of -ontheffingen
verschillende termijnen vast te leggen, dan dient iedere afwijking van de
algemene regel in het betreffende onderdeel van de APV te worden vastgelegd.
Gemeenten die met een systematiek werken die inhoudt dat een vergunning voor een
bepaald jaar vóór 1 december van het daaraan voorafgaande jaar moet worden
aangevraagd, kunnen dit expliciet bepalen en bekendmaken.
Indien gewenst kan ook een regeling voor te vroeg ingediende aanvragen worden
opgenomen. In het model is hiervoor niet gekozen omdat gebleken is dat er in de
praktijk weinig behoefte aan is. Als een aanvraag echt veel te vroeg wordt
gedaan en dan nog niet kan worden beoordeeld, volstaat een gemotiveerde
mededeling daarvan aan de aanvrager.
Onvolledige aanvraag/ vereenvoudigde wijze van afdoen (artikel 4:5 Awb)
Artikel 4:5 van de Awb regelt in het eerste lid enerzijds de bevoegdheid om
een aanvraag waarbij onvoldoende gegevens of bescheiden zijn gevoegd - voor een
goede beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de gevraagde
beschikking - niet in behandeling te nemen. Anderzijds regelt dit lid ook dat de
aanvrager in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn aanvraag aan te vullen
en de ontbrekende gegevens of bescheiden alsnog aan te leveren voordat door het
desbetreffende bestuursorgaan de beslissing mag worden genomen om de aanvraag
niet in behandeling te nemen. Zie ook MvT, PG Awb I, p. 243. Het bestuursorgaan
is niet verplicht gelegenheid te bieden tot het aanvullen van de aanvraag. De
ongenoegzame aanvraag kan ook direct in behandeling genomen worden. De
(inhoudelijke) behandeling kan leiden tot een inwilliging maar ook tot een
afwijzing van de aanvraag. Een afwijzing is niet mogelijk uitsluitend op grond
van het ontbreken van gegevens omdat artikel 4:5 van de Awb daarvoor nu juist de
mogelijkheid tot aanvulling van de aanvraag biedt.
Het tweede lid geeft de bevoegdheid een vertaling te verlangen van een in een
vreemde taal gedane aanvraag. Voorwaarde is wel dat een vertaling nodig is voor
een beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. Het
Fries is geen vreemde taal (MvA I, PG Awb I, p. 245). Zie hiervoor de artikelen
2:7 en 2:9 van de Awb.
Het derde lid biedt het bestuursorgaan de bevoegdheid om bij omvangrijke of ingewikkelde vraagstukken een samenvatting te verlangen.
Het vierde lid bepaalt dat aan de aanvrager het besluit om een aanvraag niet in behandeling te nemen moet zijn meegedeeld binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Het besluit om een aanvraag niet te behandelen betekent dat het bestuursorgaan niet inhoudelijk op de goede hoedanigheid van de aanvraag behoeft in te gaan (geen toepassing van artikel 4:7 tot en met 4:12 van de Awb).
Er is geen wettelijke termijn
waarbinnen het bestuursorgaan om aanvulling van de aanvraag kan vragen. Dit
betekent dat het bestuursorgaan op elk moment tijdens de behandeling van de
aanvraag alsnog kan besluiten tot het laten aanvullen van de aanvraag als blijkt
dat bepaalde belangrijke gegevens ontbreken.
Opschorting van rechtswege (artikel 4:15 Awb)
De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang
van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager
uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld
of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Deze bepaling van artikel 4:15 Awb verlengt de beslistermijn die het bestuur
ingevolge artikel 4:13 heeft (zie toelichting onder artikel 1.2)
Herhaalde aanvraag (artikel
4:6 Awb)
Artikel 4:6 van de Awb verplicht de aanvrager bij een hernieuwde aanvraag,
waarvoor bij een eerdere aanvraag een voor de aanvrager ongunstig besluit is
afgegeven, nieuwe feiten of veranderende omstandigheden te noemen die kunnen
leiden tot een gunstiger resultaat. Wanneer dit bij de hernieuwde aanvraag wordt
verzuimd, kan het bestuursorgaan volstaan met een afwijzing van het hernieuwde
verzoek met verwijzing naar het eerder genomen besluit .